EDITO
BADGE ENGINEERING
Onder journalisten wordt er vaak nogal smalend over gedaan, over het zogeheten badge engineering. Toegegeven: soms is het inderdaad aandoenlijk hoe de marketingjongens van sommige merken – we gaan geen namen noemen – hun nieuwste spruit bijna hartstochtelijk promoten als een product met een volledig eigen identiteit, de vrucht van een ontwikkelingsproces dat bloed, zweet en tranen heeft gekost. De realiteit is vaak anders: nieuwe badge, klaar.
Velen noemen het goedkoop, anderen noemen het slim. In bestelwagenland is het echter een economische realiteit: zowat iedereen doet het met iedereen. Om kosten te besparen, om schaalvoordelen te genereren, alle redenen zijn goed. En er valt ook wel wat voor te zeggen, want voor veel vlootbeheerders maakt het helemaal niet uit of hun bestelwagen een Duitser of een Italiaan is. Zolang hij maar degelijk en betrouwbaar voor de dag komt, lage gebruikskosten kan voorleggen, en als het even kan nog scherp geprijsd staat ook. Gezien de beperkte marktvolumes in sommige segmenten van de bedrijfsvoertuigenmarkt zijn constructeurs nu eenmaal genoopt om synergieën te zoeken met elkaar, willen ze hun bedrijfsvoertuigenafdeling rendabel houden. Een bestelwagen ‘from scratch’ ontwikkelen kost immers handenvol geld, en je bent er bovendien een aantal jaren mee zoet. Door componenten en technologieën te ‘lenen’ van elkaar, kunnen de R&D-afdelingen zich toeleggen op wat er vandaag echt toe doet: het ontwikkelen van nieuwe, groene aandrijvingen. En in de tussentijd houden wij ons wel zoet met die zogezegd ‘goedkope’ reïncarnaties van bestaande modellen. Wanneer een ‘premiummerk’ als Mercedes het mag doen voor zijn nieuwe Citan, wie zijn wij dan om badge engineering te veroordelen?